Onlangs heeft Wil een krabpaal besteld. “Die wordt binnenkort bezorgd. Dan kan ze ook beter uit het raam kijken, ze kijkt graag naar de vogeltjes.”
Wil woont nu een paar maanden in Petrus. Ze is veruit de jongste, maar dat deert haar niet. “Ik heb het naar mijn zin, de activiteiten zijn leuk en ik ben weer onder de mensen. Ik vind het hier heerlijk.”
De grote gezinswoning in Schiebroek was, na het overlijden van haar man, veel te groot, vertelt ze. “Het was een enorm huis. Mijn dochters hadden allebei een energiestofwisselingsziekte. Omdat ze niet meer naar boven konden, hadden we beneden een uitbouw laten maken, voor extra slaapvertrekken en een badkamer.” Haar beiden dochters stierven. Haar man, die aan vroegtijdige dementie leed, overleed afgelopen november. “Ik heb drie kinderen verloren. Mijn zoontje overleed een paar dagen na zijn geboorte aan een aangeboren afwijking in de hersenen.” Haar blik glijdt naar de foto’s van haar kinderen aan de wand. Met haar twee zoons heeft Wil goed contact, evenals met haar vier kleinkinderen. “Die zie ik gelukkig heel regelmatig. Zij zijn de lichtpuntjes in mijn leven.”
Amsterdammer
Plannen om te verhuizen waren er al eerder. “Het huis was eigenlijk al veel te groot voor ons tweeën. Maar tegen de tijd dat er iets beschikbaar kwam, was mijn man al zo ver heen. Ik wilde hem zo’n verhuizing niet meer aan doen.”
De casemanager van haar man vertelde Wil over Petrus. “Ze gingen kamers verhuren, vertelde ze. Toen kwam de moeder van mijn schoondochter met een artikel in de Heraut en vervolgens bleek mijn thuiszorg het stuk óók voor me te hebben uitgeknipt.” Ze lacht: “Toen kon ik er niet meer omheen. Ik las het goed door en schreef me gelijk in, zonder het überhaupt gezien te hebben.”
Een grote stap was het voor Wil niet.
“Ik dacht, als een Amsterdammer in Rotterdam kan wennen, kan ik nu ook wel in Berkel aarden.”
Want van origine komt Wil uit Amsterdam. “Mijn man kwam uit Rotterdam. Hoewel ik nu niets meer te zoeken heb ik Amsterdam, blijf ik in mijn hart altijd een Amsterdammer.” Even droomt Wil weg: “Ja, dan zie ik de Magere Brug, Carré… Dan gaat mijn hart sneller kloppen. Mijn man en ik plaagden elkaar soms een beetje met de rivaliteit tussen beide steden.”
Afscheid
Na een hersenstaminfart in 2015 belandde Wil in een rolstoel. “Ik ben er nog goed uitgekomen, dus je zal me niet horen klagen. Als ik één ding in het leven geleerd heb, is dat je door moet, niet blijven hangen in verdriet.” Het is de vraag die bij menigeen op de tong zal liggen: hoe pak je het leven weer op na het verlies van drie kinderen en je man? “Niet”, antwoordt Wil. “Niet. Op de dood ben je ook nooit voorbereid, je kunt je mentaal niet voorbereiden op dat daadwerkelijke moment van afscheid, op een leven zonder ze…” Ze zwijgt even. “Maar je moet verder. Je moet je weer openstellen voor de wereld. Anders stoot je iedereen van je af.
Bakken
Zich openstellen voor de wereld deed Wil door een studio te betrekken in Petrus. Het mooiste aan Petrus? “Ik leer weer mensen kennen. Thuis was ik best wel eenzaam – absoluut. Nu ben ik weer onder de mensen. Ik zit nooit de hele dag op mijn kamer: we drinken ’s morgens koffie, eten een paar keer met week samen en ik rijd regelmatig een rondje door het huis. Een tijdje terug hebben we met z’n alleen een workshop bloemschikken gevolgd.” Ze knikt naar het fraaie bloemstuk op de grond, naast de bakjes met kattenvoer. “Ontzettend leuk. En eenmaal in de week ga ik met een groepje bakken en dan delen we het lekkers uit onder de bewoners. Laatst hadden we kokosmakronen.”
Maar het allerleukste: klaverjassen. “Dat deden wij vroeger al, dan bedoel ik echt heel lang geleden, met vrienden. Dan zaten we tot diep in de nacht met elkaar te kaarten, een drankje erbij – reuze gezellig. Dat doen we hier elke dinsdag. Ik had het in geen eeuwigheid gedaan, maar pakte het zo weer op!”